• aan·trof
vervoeging van
aantreffen

aantrof

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aantreffen
    • ... dat ik aantrof. 
    • ... dat jij aantrof. 
    • ... dat hij, zij, het aantrof. 
     Nadat ik Jeroen in de douchecel aantrof, draaide ik meteen de kraan dicht.[1]