• aan·sprak
vervoeging van
aanspreken

aansprak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanspreken
    • ... dat ik aansprak. 
    • ... dat jij aansprak. 
    • ... dat hij, zij, het aansprak. 
     Als iemand hen erop aansprak, zou hij wel een excuus verzinnen.[1]