aansprak
- aan·sprak
vervoeging van |
---|
aanspreken |
aansprak
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanspreken
- ... dat ik aansprak.
- ... dat jij aansprak.
- ... dat hij, zij, het aansprak.
- ... dat ik aansprak.
- ▸ Als iemand hen erop aansprak, zou hij wel een excuus verzinnen.[1]
- Het woord aansprak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.