Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·riep

Werkwoord

vervoeging van
aanroepen

aanriep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanroepen
    • ... dat ik aanriep. 
    • ... dat jij aanriep. 
    • ... dat hij, zij, het aanriep. 

Gangbaarheid