Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ploegt

Werkwoord

vervoeging van
aanploegen

aanploegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanploegen
    • ... dat jij aanploegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanploegen
    • ... dat hij aanploegt. 

Gangbaarheid