aanleerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanleerden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanlerdə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanleren |
aanleerden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanleren
- ...dat wij aanleerden.
- ...dat jullie aanleerden.
- ...dat zij aanleerden.
- ...dat wij aanleerden.