• aan·kon·dig·de
vervoeging van
aankondigen

aankondigde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aankondigen
    • ... dat ik aankondigde. 
    • ... dat jij aankondigde. 
    • ... dat hij, zij, het aankondigde. 
     De bikini was natuurlijk niet zomaar een kledingstuk, maar stond voor een specifieke houding ten aanzien van het lichaam en seksualiteit: een die ontdaan was van schaamte en schuldgevoel, die niet meer was belast met de erfenis uit een overdreven zedig en preuts verleden, en die een nieuw soort uitbundigheid en ongedwongenheid aankondigde.[1]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979