aankon
- aan·kon
vervoeging van |
---|
aankunnen |
aankon
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aankunnen
- ... dat ik aankon.
- ... dat jij aankon.
- ... dat hij, zij, het aankon.
- ... dat ik aankon.
- ▸ Het sufferdje van de familie die geholpen diende te worden omdat zij het niet meer aankon.[1]
- Het woord aankon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.