Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kon

Werkwoord

vervoeging van
aankunnen

aankon

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aankunnen
    • ... dat ik aankon. 
    • ... dat jij aankon. 
    • ... dat hij, zij, het aankon. 
     Het sufferdje van de familie die geholpen diende te worden omdat zij het niet meer aankon.[1]

Verwijzingen