Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kleedt

Werkwoord

vervoeging van
aankleden

aankleedt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankleden
    • ... dat jij aankleedt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankleden
    • ... dat hij aankleedt.