Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hoor·den

Werkwoord

vervoeging van
aanhoren

aanhoorden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanhoren
    • ...dat wij aanhoorden. 
    • ...dat jullie aanhoorden. 
    • ...dat zij aanhoorden. 

Gangbaarheid