Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·heelt

Werkwoord

vervoeging van
aanhelen

aanheelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhelen
    • ... dat jij aanheelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhelen
    • ... dat hij aanheelt. 

Gangbaarheid