• aan·ging
vervoeging van
aangaan

aanging

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aangaan
    • ... dat ik aanging. 
    • ... dat jij aanging. 
    • ... dat hij, zij, het aanging. 
     In boek zes van De staat beschreef Plato hoe Socrates een gesprek aanging met ene Adeimantos waarin hij deze probeerde te overtuigen van de tekortkomingen van de democratie door de samenleving met een schip te vergelijken.[1]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979