Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ga·lop·peert

Werkwoord

vervoeging van
aangalopperen

aangaloppeert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangalopperen
    • ... dat jij aangaloppeert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangalopperen
    • ... dat hij aangaloppeert. 

Gangbaarheid