• aan·een·scha·kelt
vervoeging van
aaneenschakelen

aaneenschakelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenschakelen
    • ... dat jij aaneenschakelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenschakelen
    • ... dat hij aaneenschakelt.