• aan·een·groei·de
vervoeging van
aaneengroeien

aaneengroeide

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aaneengroeien
    • ... dat ik aaneengroeide. 
    • ... dat jij aaneengroeide. 
    • ... dat hij, zij, het aaneengroeide.