Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·bidt

Werkwoord

vervoeging van
aanbidden

aanbidt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbidden
    • Jij aanbidt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbidden
    • Hij aanbidt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aanbidden
    • Aanbidt! 

Gangbaarheid