Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·be·veelt

Werkwoord

vervoeging van
aanbevelen

aanbeveelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbevelen
    • ... dat jij aanbeveelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbevelen
    • ... dat hij aanbeveelt. 

Gangbaarheid