• aan·be·taal·de
vervoeging van
aanbetalen

aanbetaalde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanbetalen
    • ... dat ik aanbetaalde. 
    • ... dat jij aanbetaalde. 
    • ... dat hij, zij, het aanbetaalde. 
  1. verbogen vorm van aanbetaald, voltooid deelwoord van aanbetalen