Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
confesar
confesaba
confesado
volledig

Werkwoord

confesar

  1. biechten, opbiechten, bekennen
  1. biechten, bekennen, toegeven
  2. biecht horen, biecht afnemen
  3. belijden
    «confesar de plano»
    openlijk toegeven