Kamerlidmaatschappen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Ka·mer·lid·maat·schap·pen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de Kamerlidmaatschappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord Kamerlidmaatschap
     Ik vond het heel normaal dat een deel van de CDA-fractie zijn gêne aan de openbaarheid prijsgaf. En natüürlijk gebeurde dat anoniem, omdat anders een paar Kamerlidmaatschappen op het spel hadden gestaan of de breuklijnen, die toch al door de fractie lopen, openlijk waren geworden.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Pierre Huyskens
    Week van Heerma in: Algemeen Dagblad   (9 december 1995), Stichting Algemeen Dagblad, Rotterdam, p. 11 kol. 7