• Ba·hi·aan·sen

de Bahiaansenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord Bahiaanse
     Op de straathoeken zetten in wijde witte jurken gehulde Bahiaansen zich schrap, de voor de verkoop bestemde hapjes in frituurvet dompelend.[1]
  1.   Weblink bron
    Hanneke de Wit
    Bruisend land van de toekomst in: Het Parool  , jrg. 55 nr. 15595 (16 december 1995), p. 42 kol. 1/2