ведь

  1. water


ведь

  1. tenslotte
    «Ведь он знато́к.»
    Hij is tenslotte een deskundige.
  2. inderdaad
  3. zeker
    «Ведь уже́ по́здно.»
    Het is laat, zeker?
  4. weet je
  5. toch
    «Ведь я вам говори́л!»
    Ik heb het je toch gezegd!