zwenkten
- zwenk·ten
vervoeging van |
---|
zwenken |
zwenkten
- meervoud verleden tijd van zwenken
- Wij zwenkten.
- Jullie zwenkten.
- Zij zwenkten.
- Wij zwenkten.
- ▸ " „Wij vonden het helemaal geen dwaze streek!" Zijn kaak begon weer te werken en ik was stil, want we hadden de ingang van Menfreya bereikt en zwenkten door de hoofdpoort met de oude klok, die nooit mocht stilstaan.[1]
- ▸ Ze vlogen recht omhoog, zwenkten naar het oosten en verdwenen in de diepte van het uitspansel.[2]
- Het woord zwenkten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878
- ↑ Liu Cixin“Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645835