• zwem·mer·tjes

de zwemmertjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zwemmer
     Jonge, naakte zwemmertjes met glimmende bruine bastjes haasten zich uit het geelbruine water, onze boot moet juist daar aanleggen.[1]


  1. Jan Klijn
    “Van regenwoud tot bergtop” (2020), KokBoekencentrum Uitgevers, ISBN 9789043535007