zweeg
- zweeg
vervoeging van |
---|
zwijgen |
zweeg
- enkelvoud verleden tijd van zwijgen
- Ik zweeg.
- Jij zweeg.
- Hij, zij, het zweeg.
- Ik zweeg.
- ▸ ' begon ik, en toen zweeg ik omdat er een schaduw over ons heen viel.[1]
- ▸ ' Hij zweeg even en keek door het zijraampje de duisternis in.[2]
- ▸ ' Plots zweeg ze stil, en de triestheid in haar ogen verdween, liet slechts schemering achter, als een zwaar bewolkte hemel wanneer het ophield met regenen.[3]
- Het woord zweeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zweeg" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer , ISBN 9789025768652
- ↑ Håkan Nesser“Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
- ↑ Liu Cixin“Het donkere woud” (2008), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645828
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be