• zwa·telt
vervoeging van
zwatelen

zwatelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwatelen
    • Jij zwatelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwatelen
    • Hij zwatelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zwatelen
    • Zwatelt!