• zwalk·te
vervoeging van
zwalken

zwalkte

  1. enkelvoud verleden tijd van zwalken
    • Ik zwalkte. 
    • Jij zwalkte. 
    • Hij, zij, het zwalkte. 
     Toen de trein zwalkte, viel Lethes tas om en gleed er een boek uit.[1]
     Je waste je gezicht, borstelde je haar en deed lippenbalsem op ook al zag je er nu uit als een tropische kogelvis, en je zwalkte naar je auto in je spijkerbroek die ineens twee maten te groot was omdat je hart zo ontzettend verpletterd was dat je een week niet had gegeten.[2]


  1. Jesse Ball
    “Het duikersspel” (2020), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021417974
  2. Strayed, Cherl
    “Schitterende kleine dingen” (2021), Thomas Rap  , ISBN 9789400408784