• zwaai·den
vervoeging van
zwaaien

zwaaiden

  1. meervoud verleden tijd van zwaaien
    • Wij zwaaiden. 
    • Jullie zwaaiden. 
    • Zij zwaaiden. 
     Ze zwaaiden enthousiast met vlaggetjes.[1]
     En de slingerklokken! Aan de muur, aan het plafond, achter glas, met slingers die heen en weer zwaaiden, tiktak, tiktak, alsof elke seconde die er in de winkel verstreek naar links of naar rechts ging.[2]


  1. “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 9789021042503
  2. Mitch Albom
    “De klokkenmaker” (2012), SAGA, ISBN 9788726876796