zuip
- zuip
vervoeging van |
---|
zuipen |
zuip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
- Ik zuip.
- gebiedende wijs van zuipen
- Zuip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
- Zuip je?
- Het woord zuip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuip" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be