• zuip
vervoeging van
zuipen

zuip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
    • Ik zuip. 
  2. gebiedende wijs van zuipen
    • Zuip! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
    • Zuip je? 
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be