Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zin·der

Werkwoord

vervoeging van
zinderen

zinder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinderen
    • Ik zinder. 
  2. gebiedende wijs van zinderen
    • Zinder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinderen
    • Zinder je? 

Meer informatie