Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·gelt

Werkwoord

vervoeging van
zegelen

zegelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegelen
    • Jij zegelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegelen
    • Hij zegelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zegelen
    • Zegelt!