zeefde
- zeef·de
vervoeging van |
---|
zeven |
zeefde
- enkelvoud verleden tijd van zeven
- Ik zeefde.
- Jij zeefde.
- Hij, zij, het zeefde.
- Ik zeefde.
- Het woord zeefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zeven |
zeefde