• zab·bert
vervoeging van
zabberen

zabbert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabberen
    • Jij zabbert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabberen
    • Hij zabbert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zabberen
    • Zabbert!