wettigde
- wet·tig·de
vervoeging van |
---|
wettigen |
wettigde
- enkelvoud verleden tijd van wettigen
- Ik wettigde.
- Jij wettigde.
- Hij, zij, het wettigde.
- Ik wettigde.
- Het woord wettigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.