Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wen·telt

Werkwoord

vervoeging van
wentelen

wentelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wentelen
    • Jij wentelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wentelen
    • Hij wentelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wentelen
    • Wentelt!