Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weer·vaart

Werkwoord

vervoeging van
weervaren

weervaart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weervaren
    • Jij weervaart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weervaren
    • Hij weervaart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van weervaren
    • Weervaart! 

Gangbaarheid