Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·kelt

Werkwoord

vervoeging van
wankelen

wankelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wankelen
    • Jij wankelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wankelen
    • Hij wankelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wankelen
    • Wankelt!