• wa·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wamen
waamde
gewaamd
zwak -d volledig

wamen [1]

  1. inergatief (verouderd) modder in beroering brengen
    • Het tij waamde. 
8 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[2]