• wag·gel·be·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
waggelbenen
waggelbeende
gewaggelbeend
zwak -d volledig

waggelbenen

  1. inergatief onzeker, wankelend lopen
    • Ze stak de arm over de halfdeur van de stal, hief het kletsend sluitijzer op, en liet de vent eerst in om hem wat nauwkeuriger op te nemen; hij waggelbeende een weinig.[1] 
  1. Vlaamse parels
    Anton Bergmann
    1972