Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·waart

Werkwoord

vervoeging van
vrijwaren

vrijwaart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijwaren
    • Jij vrijwaart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijwaren
    • Hij vrijwaart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vrijwaren
    • Vrijwaart!