Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·waar

Werkwoord

vervoeging van
vrijwaren

vrijwaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijwaren
    • Ik vrijwaar. 
  2. gebiedende wijs van vrijwaren
    • Vrijwaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijwaren
    • Vrijwaar je?