Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·loopt

Werkwoord

vervoeging van
vrijlopen

vrijloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijlopen
    • ... dat jij vrijloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijlopen
    • ... dat hij vrijloopt.