voorzegt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·zegt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorzeggen |
voorzegt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzeggen
- ... dat jij voorzegt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzeggen
- ... dat hij voorzegt.
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzeggen
- Jij voorzegt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzeggen
- Hij voorzegt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorzeggen
- Voorzegt!
Gangbaarheid
- Het woord voorzegt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.