• voort·plant
vervoeging van
voortplanten

voortplant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortplanten
    • ... dat ik voortplant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortplanten
    • ... dat jij voortplant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortplanten
    • ... dat hij voortplant.