• voor·spelt
vervoeging van
voorspellen

voorspelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • Jij voorspelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • Hij voorspelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorspellen
    • Voorspelt! 
vervoeging van
voorspellen

voorspelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • ... dat jij voorspelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • ... dat hij voorspelt.