voorschotelde
- voor·scho·tel·de
vervoeging van |
---|
voorschotelen |
voorschotelde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorschotelen
- ... dat ik voorschotelde.
- ... dat jij voorschotelde.
- ... dat hij, zij, het voorschotelde.
- ... dat ik voorschotelde.
- Het woord voorschotelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.