voorbijliepen
- voor·bij·lie·pen
vervoeging van |
---|
voorbijlopen |
voorbijliepen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorbijlopen
- ...dat wij voorbijliepen.
- ...dat jullie voorbijliepen.
- ...dat zij voorbijliepen.
- ...dat wij voorbijliepen.
- ▸ Gabardinebroek, tweed of lood en bruine wandelschoenen betekende een burger, zoals die op de balkons aan de Strandvâgen 'Bombardeer Hanoi' stonden te schreeuwen wanneer de demonstranten eronder voorbijliepen op weg naar de VS-ambassade.[1]
- Het woord voorbijliepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535