Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bij·gaat

Werkwoord

vervoeging van
voorbijgaan

voorbijgaat

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • ... dat jij voorbijgaat. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • ... dat hij voorbijgaat.