voltrok
- vol·trok
vervoeging van |
---|
voltrekken |
voltrok
- enkelvoud verleden tijd van voltrekken
- Ik voltrok.
- Jij voltrok.
- Hij, zij, het voltrok.
- Ik voltrok.
- Het woord voltrok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
voltrekken |
voltrok