• voll·füh·rend
  • Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel voll-
Naar frequentie zeldzaam

vollführend

  1. onvoltooid (tegenwoordig) deelwoord bedrijvende vorm van vollführen
    «Ihre Kolleginnen bewegten sich, leichtfüssig Überschläge vollführend, über den Schwebebalken.»
    Haar collega's bewogen zich, lichtvoetig roll-overs uitvoerend, over de evenwichtsbalk.