enkelvoud meervoud
naamwoord voël voëls

voël

  1. vogel
    «Volstruise en mossies is voëls
    Struisvogels en mussen zijn vogels.
  2. penis
    «Hy het sy voël in sy hand gehad toe ek instap.»
    Hij heeft zijn penis in zijn hand gehad toen ik instapte.